Het duurde even, maar toen schrok ik ervan.

Het duurde even, maar toen schrok ik ervan. Het gebeurt niet vaak dat je jezelf zo betrapt. Tijdens een poging om mijn onderwijs een klein beetje inclusiever te maken, nam ik, zonder dat ik het doorhad, een extreem bevooroordeeld besluit.

This is Engineering is een beeldbibliotheek van de Britse Royal Academy of Engineering. Het is een poging om het beeld dat mensen hebben van ingenieurs representatiever te maken. Naast de standaard witte man veel vrouwen en veel verschillende huidskleuren. Allerlei lichamen en achtergronden. De foto’s zijn duidelijk geposeerd, maar zijn wel van echte ingenieurs op hun echte werkplek. Allemaal gratis en vrij te gebruiken.

Top, dacht ik, toen ik dit tegenkwam. Dat ga ik gebruiken wanneer ik illustraties nodig heb van een ingenieur die iets schetst, bijvoorbeeld, of van mensen in een werkplaats.

Maar, niet deze, dacht ik. Die is ongeloofwaardig. Natuurlijk, iedereen kan ingenieur zijn, maar dit is wel een heel iel meisje. Sterker, ze ziet er niet helemaal gezond uit. Dat gaat niemand geloven, dat dit een serieuze ingenieur is. Ik geloofde het zelf ook niet helemaal. Tot ik het nazocht.

En toen duurde het dus even. Dagen. Weken zelfs, meen ik. Tot het kwartje viel. Ik schrok ervan.

Onderwijsontwikkeling: Programma van Eisen

Mijn eerste jaar als docent bij het ontwerpproject in het eerste kwartaal van het eerste jaar van Werktuigbouwkunde richtte ik me bij het programma van eisen vooral op het uitleggen van toetsbaarheid: operationalisatie en toegankelijkheid. Maar op het tentamen bleek dat studenten dat compleet verkeerd begrepen hadden. In plaats van dat ze keken naar of een criterium objectief meetbaar was (bijv. ‘zo licht mogelijk’), hadden ze vooral opgepikt dat er een harde grens moest zijn (bijv. ‘lichter dan de vorige versie’). Als er wél een grens was, maar géén objectief meetbare grootheid, dan rekenden ze het criterium goed (bijv. ‘makkelijker te gebruiken dan het product van de concurrent’). Vice versa hadden studenten begrepen dat criteria zonder harde grens, maar wel met een goed meetbare variable, niet goed waren (bijv. ‘zo goedkoop mogelijk’).

Het volgende jaar heb ik daarom niet alleen aandacht besteed aan toetsbaarheid, maar ook aan verschillende typen criteria. Het belangrijkst daarbij was het onderscheid tussen functionele eisen (‘Wat MOET het doen?’) en prestatiecriteria (‘Wanneer doet het dat GOED?’). Maar ook randvoorwaarden en specificaties had ik onderdeel van de stof gemaakt. Dit ging beter, maar het verschil tussen die 4 typen criteria kreeg ik maar lastig overgebracht.

Continue reading Onderwijsontwikkeling: Programma van Eisen

Eerstejaars tunnelvisie

We moeten onze eerstejaars het niet kwalijk nemen dat ze kritiekloos recepten toepassen, of dat ze vragen naar dat recht-toe-recht-aan recept: hoe moet dit? Dat hoort bij de eerste stap op weg naar het ontwikkelen van een nieuwe expertise. Ze zijn novices.

Wij zouden het onderwijs zo kunnen inrichten dat we ze eerst een stel vuistregels leren die misschien niet de Waarheid zijn, maar die wel zinnig zullen blijven. En ze dan nét als ze die trucs een beetje onder de knie hebben opdrachten geven waarin ze er tegenaan lopen dat er uitzonderingen op de regel bestaan.

(n.a.v. Giuseppe’s ervaring met het projectgroepje die geen lager kon vinden voor de diameter 300mm basis van hun draaiende kraan)

Beste Eerstejaars,

Ontwerpen leer je niet door erover te lezen of door te luisteren naar iemand die het uitlegt. De enige manier om het onder de knie te krijgen is door het te doen. Waarom gaan we je dan toch vanalles vertellen?

Vergelijk het met het leren van een sport of het spelen van een instrument. Dat leer je ook vooral door het te doen. Dat kun je helemaal op eigen houtje proberen, maar je gaat veel sneller vooruit wanneer je je laat coachen of trainen. En daar moet je je een beetje aan overgeven. Regelmatig laat een trainer of coach je dingen doen waarvan je pas later gaat begrijpen waarom ze precies nuttig waren.

Ook wij gaan vrij gedetailleerd vertellen hoe het moet. En net als een sportcoach of muziekdocent verwachten wij dat je de oefeningen uitvoert zoals ze opgezet zijn, ook als dat tegen je eigen ideeën ingaat over wat nuttig en belangrijk is. Maar het is niet genoeg om die stappen hersenloos uit te voeren en te denken dat dit is hoe je het doet. Wij proberen een project zo vorm te geven dat je erdoor kunt leren ontwerpen. Om het ook echt te leren is het jouw verantwoordelijkheid om niet alleen de stappen en instructies zo goed mogelijk te volgen, maar ook om kritisch te blijven opletten op wat er tijdens het uitvoeren van de opdracht allemaal gebeurt, wat het effect van al die stappen en activiteiten is.

Ontwerptheorie, ontwerpkritiek

Het is al vaak opgemerkt, maar het blijft een ding dat er zo weinig van ontwerptheorie door ontwerpers in de praktijk als relevant ervaren wordt. Een manier om dit voor nieuw werk te voorkomen, kan zijn om iets aan te pakken dat daadwerkelijk als een probleem of open vraag beleefd wordt.

Ik denk dat de vraag wat het betekent om universitair, academisch bezig te zijn als ontwerper hier een aardige kandidaat voor blijft. Hoewel het er wel op lijkt dat best veel mensen hier vrij concrete –eigen– ideeën over hebben. Dus misschien wordt het wel als relevante vraag ervaren, maar niet zozeer als probleem. In ieder geval niet door degenen met hun eigen pet theory.

Iets dat in ieder geval voor studenten een relevante vraag lijkt –een zeer zeker als probleem ervaren wordt!– is hoe ontwerpvoorstellen beoordeeld worden. Wat voor soort kritiek kun je verwachten? En hoe verdedig je je voorstel?

Vandaag bij de presentaties waar studenten met ontwerpvoorstellen kwamen, kwamen er een paar mooie langs.

“Ik denk niet dat het mechanisme gaat werken zoals jullie denken dat het werkt,” gebaseerd op natuurkundige en mechanische kennis en redenatie.

“OK, ik geloof dat het zou doen wat jullie denken, maar treedt er daarnaast niet ook dit effect op, dat ongewenst is?,” op basis van simulerend denken.

“Wat is nu eigenlijk het waardevoorstel? Ja, het doet wat jullie denken, maar oplossing X zou toch met minder kosten een veel beter resultaat opleveren?!”, op basis van kennis van alternatieven en kritisch denken over de probleem- en doelstelling.

“Oe, gaaf, maar waarom hebben jullie onderdeel Y niet op manier Z gemaakt, dan wordt het effectiever/goedkoper/sterker/…,” op basis van creatief mee-ontwerpen en kennis van alternatieve deeloplossingen.

Dit zijn:

  • kritiek dat het gedrag incorrect voorspeld is
  • kritiek dat het gedrag onvolledig voorspeld is
  • kritiek op de waarde van het ontwerp
  • kritiek dat het ontwerp niet optimaal is

Wat ook leidt tot kritiek…

  • … dat het ontwerp onvolledig is
  • … dat het ontwerp incorrect (onmogelijk is)

Er kan kritiek zijn op minstens 3 niveau’s:

  • op de probleemstelling (niet duidelijk/volledig/concreet/specifiek)
  • op het concept (niet de beste aanpak, inherente nadelen/conflicten)
  • op de uitvoering (niet volledig, optimaal, goed voorspeld)

Of anders gezegd, op 3 aspecten:

  • functie
  • concept
  • optimalisatie